Editoriaal – n°15 – juni 2011

Ik heb mij voor de eerste maal als een echte journalist gevoeld. Niet dat ik mijn vorig redactioneel werk in onder andere dit tijdschrift wil minimaliseren, maar toch. Ik heb in mijn leven altijd met journalisten te maken gehad en tot op vandaag worstel ik met een zeer gemengd gevoel over het competentieniveau van de zogezegde gespecialiseerde journalistiek. De politieke journalistiek in Vlaanderen is echt aan lager wal geraakt en houdt zich bezig met een casualistiek die amper iemand met een IQ van 80 nog kan bekoren. Nogal logisch dat de kiezer elk kritisch vermogen aan het verliezen is. De wetenschappelijke journalistiek durft zich tegenwoordig te veel inlaten met ethiek, alsof ze zich mogen gedragen als de nieuwe moraalridders van onze maatschappij. De justitiejournalistiek heeft bij mij alle credibiliteit verloren nadat ze repetitief erin geslaagd zijn de zakelijkheid te verlaten ten gunste van pure sensatie. De sportjournalistiek is meer geïnteresseerd in de omgevingsfactoren, terwijl de feitelijke sportprestaties niet meer de essentie blijken te zijn. Hetgeen nu aan het woord journalistiek kleeft, is negatie, sensatie, vluchtigheid en de geilheid voor primeurs.

Dieptejournalistiek met uitgebalanceerde analyses is bijna geschiedenis geworden. Dus wanneer ik zeg dat ik mij even als een echte journalist gevoeld heb, moet de lezer dit vanuit een zeer dubbelzinnige en sterk genuanceerde invalshoek percipiëren. Als kleine jongen keek ik geweldig op naar de heren en dames die ostentatief een kaartje “pers” om de hals droegen. Ze konden bij alles bij en werden gratis tot alles toegelaten. De grootste kunstenaars, de mooiste filmactrices, de meest gedreven atleten, de roemrijkste popartiesten, de invloedrijkste wereldburgers lagen binnen hun handbereik. Via het kaartje “pers” werden ze toegelaten op de meest onwaarschijnlijke plaatsen en konden ze getuigen zijn van een stukje geschiedenis. Door hun betrokkenheid bij belangrijke momenten en belangrijke figuren werden journalisten zelf minstens even belangrijk. Mijn respect voor de journalistiek was in mijn studententijd quasi eindeloos. Vandaag is er weinig overgebleven van mijn eindeloos respect voor de hedendaagse journalistiek.

Wanneer ik zie dat de bronnen niet meer worden gecheckt, dat standpunten en visies niet meer worden afgetoetst met de realiteit, dat de zoektocht naar de waarheid geen bezorgdheid meer is, en dat het produceren van het aantal letters belangrijker is geworden dan de inhoud, dan wil ik in feite niets te maken hebben met dit wereldje. Maar via dit magazine en andere opdrachten ben ik er echter met mijn volle lijf in getuimeld. Er is geen weg terug. Op mijn voorhoofd staat nu gebeiteld dat ik een wijnjournalist ben. Om mijn hals hangt nu een kaartje “pers”. En ik kan je verzekeren dat het niet lekker aanvoelt.

Recentelijk ben ik in de hoedanigheid van een echte onderzoeksjournalist op reportage gegaan in La Découvertes des vins du Vallée du Rhône. Met een specifieke opdracht in mijn achterhoofd bewoog ik mij gedurende zes dagen van negen uur ’s morgens tot zes uur ’s avonds tussen de wijnstanden en onder de wijnbouwers. Met een voor mij ongeziene ernst heb ik bijna 800 wijnen geproefd, geanalyseerd en genoteerd. Het was een pure aanslag op mijn smaakpalet, een mentale uitputting op mijn concentratievermogen en een gigantische schijnpose op mijn persoonlijkheid. Vooral dat laatste heeft mij nog het meest gestoord omdat ik niet hartelijk kon zijn met de wijnbouwers, omdat ik niet openlijk kon juichen bij het proeven van een superwijn, omdat ik geen ‘bweirk’ kon zeggen bij onwaardige wijn, omdat ik geen enthousiasme mocht tonen bij een visionaire wijnbouwer of mij niet vlug komaf kon maken bij een volumeproducent, omdat ik geen tijd kon maken voor de karakteriële diversiteit van de wijnkunstenaar of voor de charme van een vrouwelijke oenologe. Nee, ik moest zakelijk, afstandelijk en objectief het volledig wijngebeuren kritisch noteren, zoals het hoort bij de professionele journalistiek. Ik had me voorgenomen mij te gedragen als een echte journalist, het kaartje “pers” waardig. De meesten schrokken van mijn nogal bizarre attitude en konden mijn afstandelijkheid maar matig appreciëren. Als een sluipschutter met balpen en mijn zwart boekje in de hand, sloop ik van fles tot fles en liet ik mijn oordeel los op het blanke papier.

De nieuwsgierigheid aan de andere kant was telkens groot, maar ik loste niets. Na een tijdje voelde ik dat de wijnbouwers over die ‘zonderlinge’ journalist begonnen te praten, want deze ‘Belg’ hadden ze nooit gezien. Het journalistieke wijnwereldje is immers niet zo groot en mij konden ze hoegenaamd niet plaatsen. Na de derde dag begonnen ook andere journalisten zich vragen te stellen en na de vierde dag werd ik ook een vrees voor sommige importeurs. Ik had immers een korte aanvaring gehad met een lompe, benevelde Duitse wijnimporteur van 130 kilo die drinken blijkbaar belangrijker vond dan degusteren en daags voordien had ik een conflictueuze confrontatie met een Franse journalist die dacht zich superieur te moeten gedragen ten opzichte van de rest. Je zou voor minder zenuwachtig worden. Ik moet trouwens meegegeven dat na zes dagen ‘découvertes’ veel journalisten en importeurs het verschil niet meer zagen tussen een rode en witte wijn en dat sommige professionelen er een echt bacchanaal van gemaakt hadden. Gelukkig werden door de organisatie bussen ingelegd om die bezopen meute van het ene evenement naar het andere te brengen. Het zou anders nogal schoon geweest zijn op de Franse wegen. En dan loop je met je bloedernstige en nuchtere kop uiteraard in de kijker en word je niet echt opgenomen in de ‘inner circle’ van het wijnmilieu. Het deed mij eerlijk gezegd deugd eerder uitgestoten dan opgenomen te worden door collega’s journalisten.

De oppervlakkigheid van sommige van die gasten was zo opzichtig, dat je openlijk de vraag kunt stellen wat zij met hun journalistieke bijdrage de toekomstige lezer over wijn nog zouden kunnen bijbrengen. Neem nu die Franse blaaskikker die zich gedroeg als een superieure autoriteit in de Franse wijnpers. Zijn gezicht kwam mij bekend voor, maar ik kon hem niet echt plaatsen. Hij bleek toch enige bekendheid te hebben en verplaatste zich van wijnstand tot wijnstand met een viertal volgelingen. Hij nam geen notities. Je zag dat de wijnbouwers bij zijn komst zich enigszins ongemakkelijk begonnen te gedragen. Je moet weten dat zo een wijnstandje amper een meter groot is en dat degusteren met drie proevers aan zo’n stand al een huzarenstukje is, zeker wanneer je moet ‘cracheren’ en noteren. Je moet dus je beurt afwachten en anticiperen bij deze standen waar het plots iets rustiger is. Dit vergt een vorm van discipline en vooral van beleefdheid om bij volgelopen standen jezelf niet op te dringen en je niet argeloos daartussen te wringen voor een slokje wijn. Welnu, die blaaskikker van een Franse journalist trok zich daar allemaal niets van aan. Ik stond geconcentreerd te proeven en notities te nemen bij de stand van Yves Cuilleron, toen dat gedrocht zich kwam manifesteren. Luidruchtig als hij was, moest iedereen het horen dat hij op komst was. De vier volgelingen leken eerder dwaze bodyguards. Ik was aan mijn tweede superwijn toe bij Cuilleron toen ik onverwacht een stamp kreeg van één van zijn volgelingen. Mijn papieren vielen op de grond. Ik zag mevrouw Cuilleron voor mij in de bres springen door tussen de benen van het gewoel het één en ander op te rapen. Ik deed kort daarop hetzelfde, wat uiteindelijk een bijzonder komisch zicht was. Moeilijker was het rechtkomen, want meneer de Franse journalist had met zijn volgelingen de volledige stand in beslag genomen. Toen ik van mijn duikvlucht weer bovenkwam, stond ik bijna neus aan neus met deze blaaskikker. Hij stonk vreselijk wijn uit zijn bek en hij zag er verwaaid uit. Hij schrok van mijn manoeuvre en van mijn vastberaden houding.

Ik kan op zo’n momenten erg genieten van mijn eigen arrogantie. Zonder iets te zeggen nam ik mijn plaats verder in aan het standtoogje en begon mijn pas uitgeschonken Condrieu “les chaillets “ 2010 te savoureren. De Franse blaaskikker spuwde een duidelijke ‘hé, monsieur, te gène pas!” in mijn richting, waarop ik in mijn gezapig algemeen beschaafd Gents terugsnauwde: “Geef het niet, ik was hier eerst, jij dwaze onnozelaar!”. De Franse blaaskikker was verrast van mijn repliek, niet in het minst over het feit dat hij niet wist welk taaltje ik uitkraamde. Ik hoorde hem tegen zijn volgelingen zeggen: “C’est un Rus, ne discute pas, on va ailleurs”. De meute van de Franse journalist verdween op kousenvoeten naar een andere stand, zonder mij nog een blik waardig te gunnen. Ik had een binnenpretje van hier tot in Tokio. Ik kon mijn werk bij Yves Cuilleron in alle ruimte en gezelligheid afmaken.

Ondertussen had zijn charmante vrouw een extra fles voor mij open gedaan, alsof ze me wou bedanken voor dit ongewild manoeuvre. Ik heb bij Cuilleron nog zeven andere indrukwekkende wijnen op een rustige manier kunnen proeven en appreciëren. Op andere dagen tijdens de Découvertes heb ik deze journalist niet meer gezien of gehoord. Het werd voor mij andermaal duidelijk dat de gespecialiseerde wijnjournalistiek –zelfs in Frankrijk- in hetzelfde bedje ziek is. Laten we hopen dat in dezer een veralgemening niet juist is. Kijk maar eens naar Ken Wijn-magazine. Meer idealisme en geëvolveerde ernst kan je niet verwachten. Het is journalistiek in zijn puurste vorm, waarbij niet de germanist maar wel de wijnliefhebber het laatste woord heeft. De buik van de gepassioneerde Vlaamse wijnliefhebber heeft geschreven. Dit is pas gespecialiseerde journalistiek! Ook in deze nieuwe 15de editie. Houden zo.